Gezondheid
1Eer een arts, want je hebt hem nodig,
ook hij is door de Heer geschapen,
2en hoewel genezing van de Allerhoogste komt,
wordt hij door de koning beloond.
3Een arts wordt om zijn kennis geëerd,
hij wordt door aanzienlijken bewonderd.
4Door de Heer brengt de aarde geneeskrachtige kruiden voort,
een verstandig mens versmaadt ze niet.
5Werd het water niet zoet door een stuk hout,
zodat zijn kracht zichtbaar werd?
6De Heer zelf gaf de mensen de kennis,
zodat hij om zijn wonderbaarlijke kruiden wordt geprezen.
7Daarmee geneest hij en neemt hij de pijn weg,
8de apotheker maakt er een balsem van.
Het werk van de Heer kent geen einde,
hij brengt genezing op de aarde.
9Mijn kind, negeer je ziekte niet,
maar bid tot de Heer, dan zal hij je genezen.
10Bega geen misstappen, handel rechtschapen,
reinig je van elke zonde.
11Breng een aangenaam geurend offer, geef een handvol tarwebloem,
breng een rijk offer, alsof je al op sterven ligt.
12Laat de dokter zijn werk doen, ook hij is door de Heer geschapen,
houd hem niet op een afstand, ook hij is nodig.
13De goede afloop ligt soms in zijn handen;
14ook hij bidt tot de Heer
dat hij hem de weg naar genezing wijst
en het leven redt.
15Moge wie zondigt tegen zijn maker
in handen vallen van een arts.
Rouw
16Mijn kind, stort tranen over een dode,
lijd bitter om hem en hef een klaagzang aan.
Begraaf hem op gepaste wijze
en verwaarloos zijn graf niet.
17Stort bittere tranen, weeklaag hevig,
rouw zoals past bij zijn waardigheid.
Rouw één dag, rouw er twee, om opspraak te voorkomen,
en vind dan troost voor je verdriet.
18Want verdriet tast je krachten aan
en leidt tot de dood.
19In ellende duurt het verdriet voort,
een leven in armoede is een vloek voor het hart.
20Geef je niet over aan verdriet,
zet het van je af, weet dat het tot de dood leidt.
21Bedenk dat er geen weg terug is,
je helpt de dode niet en je doet jezelf kwaad.
22Bedenk dat zijn lot ook het jouwe zal zijn,
gisteren ik, vandaag jij.
23Als de dode rust, laat dan ook zijn nagedachtenis rusten,
wees getroost nu hij is heengegaan.
Werklieden en schriftgeleerden
24Om wijs te worden moet een schriftgeleerde tijd voor studie hebben,
hoe minder je werkt, hoe wijzer je wordt.
25Hoe wordt iemand wijs die de ploeg bestuurt,
vol trots de ossenprik hanteert,
de ossen drijft, ermee werkt
en het steeds maar over jonge stieren heeft?
26Met hart en ziel trekt hij voren,
hij offert zijn slaap op om de kalveren te voeren.
27Zo vergaat het iedere handwerker, iedere vakman,
die dag en nacht werkt;
zo vergaat het ieder die zegels snijdt,
hij wordt niet moe om telkens iets nieuws te maken.
Met hart en ziel maakt hij een afbeelding die lijkt,
hij offert zijn slaap op om zijn werk te voltooien.
28Zo vergaat het de smid die bij het aambeeld staat,
een en al aandacht voor het ijzer dat hij bewerkt.
Zijn vlees verschroeit in de gloed van het vuur,
hij vecht tegen de hitte van de oven,
de hamerslagen dreunen in zijn oren,
zijn ogen zijn gericht op het model.
Met hart en ziel voltooit hij zijn werk,
hij offert zijn slaap op om het zo mooi mogelijk te maken.
29Zo vergaat het de pottenbakker die aan het werk is
en met zijn voeten het wiel draait,
die zich altijd maar zorgen maakt over zijn werk,
het vereiste aantal potten moet maken.
30Met zijn handen vormt hij de klei
en met zijn voeten kneedt hij hem.
Met hart en ziel brengt hij glazuur aan,
hij offert zijn slaap op om de oven schoon te maken.
31Ieder van hen vertrouwt op zijn handen
en ieder van hen is wijs in zijn vak.
32Zonder hen is geen stad bewoonbaar
en komen daar vreemdelingen noch reizigers.
Maar voor de volksraad worden ze niet gevraagd
33en in de volksvergadering nemen ze geen belangrijke plaats in,
op de rechterstoel nemen ze niet plaats
en van rechtsbesluiten hebben ze geen verstand.
Ze geven blijk van vorming noch oordeel
en spreuken krijg je van hen niet te horen.
34Maar wat voor altijd geschapen is, krijgt door hen zijn plaats,
ze hebben alleen de behoefte hun ambacht uit te oefenen.
Wie echter met heel zijn geest nadenkt over de wet van de Allerhoogste,